FILIP BOMMAREZ
Fleuigie van de Bleeckerye
Geschiedenis van de Nieuwmarkt
De Vismarkt
We lazen daarnet reeds iets over de vismarkt aan de Wallenstraat. Wel, die werd pas opgericht in 1889. Voorheen was de vismarkt gevestigd aan de Grote Markt in de omgeving van het klooster van de Grauwe Zusters en het Oud Stadhuis. In de “polyticque ordonnantien”1 van 1633 (latere politiereglement) van de stad Roeselare lezen we:
“De vischmarct wort ghehouden achter thuys en herberghe vanden Rooden hoet neffens den blauwen steenput, alwaer de warranderders van visch ende harinck van weghen dese stede ghestelt...”
Kaart uit Verheerlykt Vlaandre, 1735: “C. de Vischmaert”
In privébezit
Deze “warranderders”, warandeerders, waren keurders. De aldaar gepresenteerde haring en zeevis moest aan hen voorgelegd worden en zij oordeelden over de kwaliteit van de vis: “... allen harinck ende zeevisch eer zy die te vente zullen presenteren, ten eynde zy verclaren oft tzelve is goet vercoopbaer ende niet gheinfecteert goet...”
De warandeerders ontvingen voor elke ton gezouten vis 12 pond parisis, en voor elke mand of korf verse vis 6 deniers parisis.
Als de keurders slechte vis aantroffen diende de visverkoper een boete te betalen van 6 pond parisis per ton of korf. De bedorven vis werd vervolgens op kosten van de verkoper “ghedolven”.
Het was de visverkopers tevens niet toegelaten om meer dan 50 verse haringen van één vaart op de markt te brengen.2
Het feit dat de Roeselaarse vismarkt reeds voorkomt op de kaart uit de eerste editie van Flandria Illustrata van Antonius Sanderus in 1641 (bijna identiek aan de kaart hierboven), kan erop duiden dat deze vismarkt een niet onbelangrijke rol speelde in het commerciële leven van onze stad. Vast staat dat deze vismarkt moest worden bevoorraad door zogenaamde visvoerders en die moet men zoeken tussen mijn voorouders...
Er moet vroeger ook een vismijn geweest zijn: de “mynck”. Deze had echter geen vaste standplaats zoals in sommige andere steden. In een stadsreglementering van 18383 lezen we: “art. 15: de vischminne: bestaet in de verkoop van versche en gezouten visch aen de minstbiedende, op de plaats door burgemeester en schepenen aangewezen.”
Er was ook een vismijnmeester aangesteld: “De minmeester is gehouden het import der verkoping aen de verkoper comptant te betalen na aftrek van het loon bepaald bij het tarief”.
In 1856 schrijft het stadsbestuur aan de gouverneur: “Une minque de poisson existe à Roulers depuis un temps bien reculé mais jamais un reglement a été arrêté a ce sujet.”4
Op 4 februari 1863 opnieuw een schrijven over de werking van de Roeselaarse vismijn: “... que le vente et le colportage du poisson sont entièrement libres et sans entravers à Roulers. Nous avons une minque, mais elle est tellement peu en usage et elle est de si peu d’importance que nous n’avons pas besoin d’y faire quelque changement. Suivant le tarif le crieur reçoit 2 centimes au lot et l’acheteur doit payer au comptant l’emport de son achat. Aujourd’hui on ne voit plus vendre de cette manière que de temps en temps un panier d’anguilles et des poissons d’eau douce.”5
We lezen dus “jamais un reglement a été arrêté” en “le vente et le colportage du poisson sont entièrement libres et sans entravers à Roulers”. Net dit ontbreken van een reglementering voor de vishandel kan er toe geleid hebben dat er een gemeenschap van visleurders zoals de Nieuwmarkt ontstaan is te Roeselare. De herkomst der Nieuwmarktenaars heeft verscheidene “historici” tot speculeren aangezet met als resultaat de meest gekke theorieën, sagen of legendes of hoe je het ook noemen wil. Deze vrijheid der vishandel kan echter werkelijk één der sleutels van dit “mysterie” zijn...
Aan de vismijn was dus een roeper verbonden. Deze werd door het stadsbestuur benoemd bij aanbesteding. Elk lot verse of gezouten zee- of riviervis werd bij afslag of afbod verkocht; de roeper stelde aan een bepaalde prijs in en verminderde progressief, tot een koper “mijn”, “mynck” riep.
In het verslag van de plaatselijke Gezondheidscommissie van 14 december 1848 lezen we dat de mensen minstens tweemaal per week de vuiligheid van de straten dienden te ruimen, vuiligheid van gekuiste vis, konijnen, pluimgedierte... “hoe ligt gaet dit niet over tot verrotheid en welken afkeerigen stank veroorzaakt het niet aen alle voorbijgaende burgers...”6
De visverkopers werden in hun verslag van 19 mei 1849 speciaal vermeld: “que plusieurs marchands de poissons jettent leur residus dans des espèces de fosses qui sont de véritables cloaques infects que le pavage de plusieurs ruelles et l’écoulement des eaux au-dessus du sol seraient des traveaux d’une grande utilité...”
De Gezondheidscommissie stelt voor om de vismarkt van de Grote Markt te verwijderen en stelt het stadsbestuur voor om een aangepast lokaal voor de visverkoop op te richten op de Zwijnsmarkt.7
De zaak blijft echter aanslepen en ondertussen krijgt de politiecommissaris geregeld het verzoek om zijn agenten aan te manen om erop toe te zien dat er geen vis- of vleesafval op straat achtergelaten wordt. Op de markt dienen de visverkopers hun afval in manden te verzamelen en niet naast hun kramen op de grond. Er wordt hieraan blijkbaar gevolg gegeven en 3 jaar later vinden we dezelfde vermaningen van het stadsbestuur aan de politiecommissaris terug.8
In hun zitting van 27 november 1865 stelt de Gezondheidscommissie nogmaals voor om een afzonderlijke nieuwe vismarkt op te richten.
Ondertussen blijft het klachten regenen over rondslingerend visafval en de daarmee gepaard gaande stank. De politiecommissaris wordt nogmaals vermaand: “Ge zult de politieagenten bijzonderlijk doen opletten rond de vischkramen op al de dagen van de week en daarenboven de Motestraat en de Nieuwmarkt wekelijks in ogenschouw nemen alwaar dikwijls overtredingen begaan worden aangaande den afval en bedorven visch...”9 Bij het lezen dezer was mijn verwondering over het aantreffen van rasechte Nieuwmarktenaars in de Motestraat bij het doornemen van de volkstellingen voorbij en weet ik nu dat ik deze straat bij verder onderzoek niet uit het oog mag verliezen.
In de zitting van 19 september 1884 neemt de gemeenteraad kennis van een verzoekschrift van de inwoners van Roeselare om de “vischmarkt te doen verplaatsen” weg van de Grote Markt en besluit het verzoekschrift te bespreken tijdens de beraadslaging over de stadsbegroting van 1885.
Het probleem van de vismarkt wordt echter verschoven tot de zitting van 26 april 1887 waarin dan uiteindelijk de knoop wordt doorgehakt. Het gemeentebestuur was eigenaar van drie stukken grond in de “Walenstraat of kleine Nieuwmarktstraat” waarvan de pachten eindigden op 1 mei 1887. Het ging hier om de huisnummers 2, 4 en 6, respectievelijk de kadastrale nummers 1607, 1606 en 1605. Op het nummer 6 bevond zich de herberg “De Wulf” of “In de Wulf”. Dit café werd uitgebaat door de ouders van onze gekende volksschrijver Emiel Reynaert, de houtzager Edmond Reynaert en Silvia Nollet. In het nummer 2 woonde het koppel Veralleman-Westerhuyse dat hier verder uitvoerig aan bod komt...
In zijn “Onder Roeselare’s Toren” lazen we dan ook: “De voormalige ouderlijke woonst bevond zich in het begin der Wallenstraat, daar waar later de Vismarkt werd aangelegd en waar zich thans de “dop” of stempelcontrole bevindt.”
Detail uit de Atlas Cadastral van P. C. Popp
Daar deze huizen in een zeer bouwvallige toestand werden bevonden, wordt besloten ze af te breken en er de overdekte vismarkt te bouwen. Net zoals de twee andere families strijkt de familie Reynaert de vergoeding voor het verlies van hun huis op en gaat aan de overkant van de Wallenstraat wonen alwaar Emiel geboren wordt op 8 oktober 1892.
Verder wordt in de gemeenteraadszitting van 25 oktober 1889 onder andere het volgende besloten:
1. De nieuwe vischmarkt zal geopend worden, vrijdag, 1en November 1889;
2. de 18 arduinen tafels zullen onder de vischverkoopers die begeeren plaats te nemen uitgelot worden;
3. het gewone standgeld voor de kramen op de markt gestaan hebbende, zal in de nieuwe vischmarkt betaald worden tot 31 December, begrepen;
4 .…
5. alle andere standplaatsen voor de verkooping van visch op openbare plaatsen of straten zullen voortaan niet meer gedoogd zijn.
Na grondige analyse van alle beschikbare foto’s, postkaarten en een opmeting uit 1947, mij ter beschikking gesteld door het Stadsarchief van Roeselare, denk ik dat de Vismarkt er zo uitgezien heeft voor de schade van de Eerste Wereldoorlog en voor men begonnen is veranderingen aan te brengen voor de burelen der werkloosheid en later het stadsdepot voor verloren fietsen. Een eenvoudige constructie met negen metalen pijlers die metalen balken ondersteunen die de drie zadeldaken dragen. De twee daken die aan de Wallenstraat grensden waren waren oorspronkelijk schuin afgevlakt. Onder deze daken bevonden zich 18 arduinen tafels.
Hieronder krijgt men nog een vage indruk van het uitzicht van onze Vismarkt. Deze foto uit het Stadsarchief van Roeselare werden genomen in 1979, net voor de afbraak.
Op 2 november 1889 verscheen volgend krantenartikel in de “Gazette van Rousselare”:
“Opening der Vischmarkt op vrijdag Allerheiligen 1889
Sedert 30 jaren hebben de inwoners van Rousselare verzoekschriften aan hunne Raadsheeren gezonden tot het bekomen eener overdekte Vischmarkt en eindelijk zijn zij aanhoord geworden.
Eere zij aan Burgemeester Spillebout en aan de Raadsheeren van heden, die aan de ingezetenen van stad voldoening hebben gegeven. Niet alleen de plaats der nieuwe Vischmarkt is wel gekozen, maar het gebouw en de inrichting bekomen ieders goedkeuring.
De dag was niet voordeelig aan den verkoop van visch, omdat vele voorraad daags te voren was verkocht geweest. Die de eer hebben de markt in te stellen zijn vrouw Verhalleman-Westerhuyse, die den eersten visch verkocht heeft, en vrouw Herreman-Vermeulen, die hem gekocht heeft.”
Vrouw Verhalleman-Westerhuyse was Maria Westerhuyse, in 1830 te Sint-Salvator Brugge geboren en in 1852 getrouwd met Aloysius Franciscus “Louis” Veralleman. In het stadsarchief van Roeselare vinden we hem terug als schoenmaker, sluisbaas/sluismeester en straatschouwer en haar als naaister en winkelierster. Dus niet echt als mensen uit de vishandel. De ouders van Louis zijn echter de visvoerder/visverkoper Pieter Veralleman en de visverkoopster Barbara Lietaert en met hen vallen we weer temidden de oorspronkelijke traditie der visvoerders en visverko(o)p(st)ers van de Nieuwmarkt.
Laten we nu even zijn kwartierstaat bekijken…
Ach ja, wat is dat weer voor een ding, een kwartierstaat? Wel, dit is heel eenvoudig. Een kwartierstaat is een schematische voorstelling van al de voorouders van één persoon. Deze laatste wordt kwartierhouder genoemd en in mijn geval, ben ikzelf de kwartierhouder en krijg ik het nummer 1. Mijn vader en moeder krijgen respectievelijk het nummer 2 en 3. Mijn moeders ouders zijn dan 6 en 7, enz... Zoals u reeds gemerkt hebt, stijgt het aantal voorouders nogal snel: één kwartierhouder heeft 2 ouders, 4 grootouders, 8 overgrootouders, 16 betovergrootouders, enz…
Wie zijn de ouders van 159 ook weer?……. Juist, de vader is 318 en de moeder is 319. Voorvaders krijgen altijd even en voormoeders altijd oneven nummers. We zijn klaar om verder te gaan…
Generatie I
(kwartierdrager)
1. Aloysius Franciscus Veralleman, ook genaamd Louis Veralleman, schoenmaker, sluisbaas/sluismeester en straatschouwer en bijna zeker ook visvoerder/visverkoper, te Roeselare geboren op 17 maart 1830, overleden in 1914.
Hij trouwt op 30 augustus 1854 met Maria Ludovica Westerhuyse, dochter van Ludovicus Westerhuyse en Maria Theresia Nuttens, naaister, winkelierster en visverkoopster, geboren op 24 mei 1830 te Sint-Salvator Brugge, overleden in 1908.
Zij woonden in 1857 in de Manestraat 20, voordien woonde hij bij zijn ouders op de Nieuwmarkt 28.
Hun eerste kindje, Maria, wordt rond 1854 te Rijsel geboren en daar zullen ze ook wel niet voor hun plezier geweest zijn…
Generatie II
(ouders)
2. Petrus Augustinus Ver(h)alleman, visvoerder/visverkoper, geboren op 5 augustus 1799 te Roeselare en aldaar overleden in de Manestraat op 14 september 1862.
Hij trouwt (kerk) op 28 mei 1825 te Roeselare met
3. Barbara Francisca Lietaert, spinster en visvoerster/visverkoopster, geboren op 26 november 1801 te Roeselare en aldaar overleden in de Nieuwmarktstraat op 25 januari 1874.
Zij woonden in 1847 op de Nieuwmarkt 28.
Generatie III
(grootouders)
4. Petrus Jacobus Veralleman, visvoerder/visverkoper en dagwerker, geboren op 3 maart 1771 te Roeselare, overleden te Roeselare, in de Manestraat 29, op 29 juni 1821.
Hij trouwt (kerk) in 5 oktober 1796 te Roeselare met
5. Maria Theresia Degrendele, spinster en visverkoopster, geboren rond 1775 te Roeselare en aldaar in de Manestraat 32 overleden aan de cholera op 18 juni 1832. Zij woonde tijdens de Franse Telling van 1794-99 (voor haar huwelijk) reeds op de “Nouveau Marché”.
Zij woonden minstens van 1814 tot 1821 in de Manestraat 29.
6. Albertus Lietaert, werkman en garentwijner, geboren rond 1766.
Hij trouwt (kerk) op 22 april 1789 te Roeselare met
7. Joanna Catharina Mollez, geboren rond 1765.
Zij woonden tijdens de Franse Telling van 1794-99 reeds op de “Nouveau Marché”.
Generatie IV
(overgrootouders)
8.(Joannes) Franciscus Veralleman, zoon van Christianus Veralleman en Petronilla Boucquet. Joannes, visvoerder/visverkoper, is geboren op 5 oktober 1737 te Roeselare en is er overleden op 22 juli 1821.
30 november 1773:
“aen Francois Veralleman fs. wilent Christiaen oudt jnde dertigh jaeren, lanck tusschen de vijf en ses voeten, dragende sijn eijgen hair wat gecrokelt bruijn blonde van couleur, vischvoerder van stijle”
16 december 1784:
“Aen Francois Veralleman fs. wt. Christiaen oudt 48 jaeren lanck vijf voet vier duijmen conincx maete draegende sijn eijgen hair wat gecrokelt bruijn blonde van couleur, blauwaghtige oogen, vischvoerder van stijle”
1 augustus 1799:
Frans Verhallemen, “marchand chassemarai pauvre”, 65 jaar, 5 voet 6 duim, haar en wenkbrauwen blond en grijs, blauwe ogen, puntige neus, gewone mond, ovaal gezicht.
Voor Nieuwpoort en [onleesbaar] andere plaatsen in het Leiedepartement.
26 november 1802:
Frans Veralleman, 68 jaar, visleurder, 5 voet 4 duim, haar en wenkbrauwen kastanjebruin, blauwe ogen, puntige neus, gewone mond, ovaal gezicht.
Voor Diksmuide en het Leiedepartement.
Hij trouwt (kerk) op 14 november 1767 te Roeselare met
9. (Maria) Victoria van Outryve/Vanhoutryve, dochter van Jacobus van Outrijve en Maria Philippina Le Roij, visverkoopster, geboren op 16 februari 1750 te Roeselare.
Zij woonden tijdens de Franse Telling van 1794-99 reeds op de “Nouveau Marché” en hij staat er vermeld als “chasmaray”. In 1814 woonden ze in de Nieuwmarkt 40 samen met hun schoonzuster Isabella Clara Stragier, een van mijn eigen voormoeders.
Dit laatste koppel werd als enig paar van de vierde generatie aan deze kwartierstaat toegevoegd enkel en alleen als smaakmaker…
Franciscus Veralleman is een van de oudste Nieuwmarktenaars waarvan bewezen kan worden dat hij visvoerder/visverkoper was. Het is ook een mooi voorbeeld van hoeveel informatie men over zijn voorouders op “Den Hoek” kan verzamelen, zelfs in de 18de eeuw.
Hij is ook een van de weinigen die in de volkstelling van 1794-99 officieel als “chasmaray” vermeld staat. Ikzelf stam ook af van dit koppel en een Nieuwmarktenaar vinden die er niet van afstamt, wordt al een hele opgave.
Franciscus was straatarm en hij was in 1779 dan ook een der Nieuwmarktenaars die met zwaarddansen poogde een duit bij te verdienen.
Voor de amateurvorser valt het soms moeilijk uit te maken of de visverkoop het primaire of secundaire beroep was en verder zullen we zien dat velen niet altijd de ware toedracht over hun beroepsactiviteit aan de plaatselijke autoriteiten meldden. Het staat echter vast dat de vishandel seizoen- en weersgebonden was en er dus niet altijd vis voorhanden was. Om niet in doffe armoede weg te zinken, mochten de handen echter niet stilstaan en zo werden er schoenen gelapt, werd er gemetst, geweven, kant geklost, gespind of genaaid…
Met zekerheid en ook met enige trots mogen we stellen dat de eerste vis op onze vismarkt verkocht werd door de vrouw van een rasechte Nieuwmarktenaar…
Meer nog, Louis Veralleman en Marie-Louise Westerhuyse waren echte bezige bijen die verschillende beroepen combineerden en zo een aardige cent vergaarden. In zoverre dat na hun overlijden deze grafzerk tussen die van de andere Nieuwmarktenaars kon geplaatst worden in dezelfde grandeur als de families Ingels, Houthoofd, Deckmyn…
Hoe ging het nu verder met onze vismarkt? Wel, nog geen maand later waren er al klachten. We lezen in de Gazette van Rousselare van 30 november 1889:
“Op onze nieuwe Vischmarkt hoort men nog al klagen over den kleinen verkoop en de weinige bezoekers, die er hunnen voorraad gaan opdoen. Dertig jaar lang vraagde de burgerij eene vischmarkt en nu zij er eene heeft, zoo schoon en zoo gerieflijk als ’t maar zijn kan, schijnt zij er geen gebruik van te willen maken. Zulke handelwijze is aan niets anders toe te schrijven dan aan de moeilijkheid, welke de mensch heeft om een ingeworteld gebruik af te leggen en door iets nieuws te vervangen; maar wat het oud gebruik alhier rugsteunt en helpt aanhouden, dat is dat sommige vischverkoopers op de oude markt gaan staan met sina appels en, al is het hun verboden aldaar visch te verkoopen, er meer visch aan den man brengen dan appels. Soms ziet men ze onophoudend weg en weer [tussen] de markt en hun huis loopen, om de bestellingen visch te halen en af te geven, welke zij in plaats van appels gevraagd worden. – Het ware te wenschen in ’t belang der verkoopers, die op de Vischmarkt plaats nemen en stand betalen, dat die bedekte verkoop op de oude markt verboden werd en de policie daarop een waakzaam oog hielde.”
De handelsgeest van mijn voorvaderen kennende, ben ik praktisch zeker dat onze Nieuwmarktenaars die “vischverkoopers” waren die tegen de wet in vis bleven verkopen op de “oude markt”. Wie anders kon er toen “onophoudend weg en weer [tussen] de markt en hun huis loopen, om de bestellingen visch te halen en af te geven”? De Nieuwmarkt ligt immers vlakbij de Grote Markt die toen nog de Oude Markt genoemd werd, een benaming die ik zelfs mijn grootmoeder nog heb weten gebruiken. Wie anders kende reeds ruim een eeuw de traditie van het verkopen van sinaasappels en citroenen? Wie anders kende sedert ruim een eeuw ook de traditie van de wet te omzeilen? Juist, onze Nieuwmarktenaars…
Zoals we verder zullen zien, eindigde de periode der visverkopers van de Nieuwmarkt rond 1850. Deze vishandel eindigde natuurlijk niet abrupt en enkelen bleven vasthouden aan deze oude traditie.
Zo vinden we rond 1880 nog de leurder Petrus Jacobus Lefevere (1833-1915) en zijn vrouw Eugenia Barbara Callebert (1834-1913), “Lietjie van Joantjies” of “de Grote”, terug als uitbaters van café “De Bloemkool” in de Wallenstraat 33. Ze verkochten er ook nog vis…
De naam van hun café hadden ze ook niet gestolen want in De Nieuwe Bode van 9 november 1946 lezen we: “In het seizoen der bloemkoolen reden zij – wij spreken van vóór 50 jaar – met hun lange traamkarre om een lading koolen en leurden er dan mede in stad en ommeland, hun waar op een onnabootsbaren zangeigentoon: Blom-koôlen! Blom-koôlen! Te koop biedend. Wie het niet gehoord heeft, kan er zich geen gedachte van maken.”
Elders op deze webstek lezen we ook het volgende over onze Nieuwmarktenaars in de eindwerken van de dames Hoornaert en Lefevere van 1932 en 1940: “Ook verkochten zij bloemkoolen uit de Duinstreek.”
Rond 1890 werd dit huis/café Wallenstraat 74 of waren Petrus Jacobus Lefevere en Eugenia Barbara Callebert verhuisd naar de Wallenstraat 74. In dit jaar vinden we minstens nog vijf families van “koopmannen of koopvrouwen in visch”op de Nieuwmarkt:
1. Franciscus Deckmyn (1816-1899), “Sisgie van Finellens” x Maria Jacoba Callebert (1821-1901), “Siroopoogsgie”/”Kobagie”, in de Nieuwmarkt 7. Mijn oud-ouders, dus de overgrootouders van mijn grootvader. Zij was de zuster van de hierboven vermelde “Lietje van Joantjies” uit “De Bloemkool”.
2. Carolus Ludovicus Claeys (1824-1899) x Maria Theresia Vanbesien (1827-1900), in de Blekerijstraat 23.
3.Ferdinandus Degrendele (1807-1878) x Justina Depauw (1817-1876), in de Nieuwmarkt 3.
4.Carolus Ludovicus Casteleyn (°1823) x Barbara Theresia Delforce (°1822) in de Wallenstraat 23.
5.Hendrik Vanlerberghe (°1860) x Sidonia Lobbestael (°1859), in de Kattenstraat 56. Zij zijn de voorouders van Charles “Charelkie” Vanlerberghe, onze Roeselaarse Kerstman zaliger...
In 1897 was er ook nog de visverkoopster Theresia Rosalia Houthoofd (1829-1911) gehuwd met Antonius Lefevere (1828-1915), in de Groenestraat 17. Hij was de broer van Petrus Jacobus Lefevere, de man van “Lietjie van Joantjies”.
In “De oude buurt” van Emiel Reynaert lazen we ook dat rond de vorige eeuwwisseling “Schele Sander” nog met vis leurde. “Gedurende de wekedagen leurde hij met zijn stootkarretje de omliggende dorpen rond met levaard, mosselen, stokvis of moluwe, al naar gelang het seizoen.”
Dit brengt het totaal rond 1880-1900 op minstens acht gezinnen van de Nieuwmarkt die nog vis verkochten.
Dan vinden we ook nog het volgende in Het Nieuws van den Dag, 30ste jg., nr. 182 van 01 augustus 1914:
“Rousselare.
Donderdag namiddag werd een vischverkooper uit de Kattestraat, door zijn dronken zoon, die geld eischte om nog meer te drinken, met een stomp voorwerp op de linker wang geslegen. De vader bekwam eene wonde waaruit hij nogal veel bloed verloor. De ontaarde zoon zal vervolgd worden.”
In de “Wegwijzers van Roeselare” vinden we vanaf 1883 ook nog enkele visverkopers. Ik behandel enkel hen waarvan ik zeker weet dat zij tot de visverkopersgemeenschap van de Nieuwmarkt behoorden.
In 1883 waren dit onder andere:
Weduwe Deckmyn-Carbon: Kerkplaats
L. Veralleman: Wallenstraat
K. Casteleyn: Wallenstraat
Deckmyn (Kobagie): Nieuwmarkt
Weduwe Degrendele (Styna)
Deckmyn-Carbon moet eigenlijk Deckmyn-Cardon zijn. Hij was Antonius Franciscus Xaverius Deckmijn (1812-1878), zij Felicitas Cardon (1816-1890). Zij hielden in 1847 reeds een logementshuis open in de “Dixmudestraet 2” en in “Het Roeselaarse Volksleven” van Désiré Denys, Roeselare, 1955, lezen we op pagina 81 dat zij volgend uithangbord hadden:
Deckmyn Cardon
maekt kaffe bon,
aen een stuiver de man
voor die betalen kan
Dit moet het bord van hun nieuwe zaak op de Kerkplaats geweest zijn. Zijn grootmoeder langs vaders zijde was een Vanoutryve. Zoals we verder zullen zien is deze familie het genealogisch cement van onze Nieuwmarkt en ook de visverkopersfamilie bij uitstek. In 1889 komt Felicitas terug voor in de “Wegwijzer van Roeselare” en deze keer met de correcte benaming “Weduwe Deckmyn-Cardon”. Daarna verdwijnt ze van het toneel en dat klopt want zij overleed op 4 december 1890.
“L. Veralleman: Wallenstraat” is het hierboven reeds uitvoerig behandeld koppel Veralleman-Westerhuyze dat we in de volkstelling van 1881 in de “Walestraat 2” terugvinden.
“K. Casteleyn: Wallenstraat” zijn Carolus Ludovicus Casteleyn (°1823) en Barbara Theresia Delforce (°1822) die in 1890 in de Wallenstraat 23 woonden.
“Deckmyn (Kobagie): Nieuwmarkt” zijn mijn oud-ouders Franciscus Deckmyn (1816-1899), “Sisgie van Finellens” en Maria Jacoba Callebert (1821-1901), “Siroopoogsgie”/”Kobagie”, die in 1890 op de “Nieuwmarkt 7” woonden. Door deze wegwijzer kwam ik te weten dat men haar ook “Kobagie” noemde.
“Weduwe Degrendele (Styna)” kon ik nog niet identificeren maar zij is zeer zeker van de Nieuwmarkt.
In 1908 vinden we nog een Deckmyn in de Wallenstraat.
In 1928 vinden we dan in de A. Rodenbachstr de laatste visverkopers van de Niewmarkt: Vandoorne-Vanlerberghe, verre verwanten van Charles “Charelkie” Vanlerberghe, onze Roeselaarse Kerstman zaliger...
Om een sfeerbeeld te kunnen scheppen van het reilen en zeilen op onze vismarkt moeten we nog maar eens teruggrijpen naar een werkje van Emiel Reynaert: “Van Leven en Leute in de Mandelstad” uit 1950. In het stukje “Een Baas of een Baars” lezen we:
“Niet ver van de Grote Markt, als ge het Manestraatje doorloopt, komt ge aan de Vismarkt uit; en die Vismarkt ligt daar zo typisch te midden der gevelrijtjes der oude Mandelstad, vlak te midden van de ouderwetse huizencomplexen van Manestraatje, Sint-Michielsplein, Nieuwmarkt en Wallenstraat, met hun aanpalende steegjes.
Op die Vismarkt is het er altijd druk, vooral gedurende de vasten, wanneer men de lekkere vleesschotels moet laten en maar eens daags zijn nooddruft mag nemen. Achter de arduinen tafels, waarop tussen ruwe brokken ijs, pladeskes, rog, baars, steur, kabeljauw en schelvis in bonte wanorde de liefhebbers aanlokken, daar wachten de dikke viswijven, de handen op de brede heupen, geduldig op hun klanten. Met hun purper-koude handen wroetelen ze in de schitterende vissen, ze verleggen een glinsterende kabeljauw, duwen een pladesken op zij, werpen wat vers ijs tussen de kleverige rog, of ze protesteren tegen een klant, die te veel afbiedt om dan toch, terwijl ze de vis het vel afstropen, toe te geven, met de overtuigende verklaring dat de vis springlevend vers is en ze aan hun zaak geld toesteken.
Maar wanneer het weder wat guur en vinnig is, wanneer de koude nijpt en bijt en hun vlezige armen purper kleurt, laten ze rog en steur en baars aan hun lot over; dan verlaten ze gaarne hun viskraam en ze spoeden zich dan naar het cafétje “DE VISMARKT” om een kop warme koffie met een borrel.
Want, merk wel, rechtover de eigenlijke Vismarkt met haar verse glinsterende vis en haar pronte geweldige wijven, hebben wij het cafétje met dezelfde naam “DE VISMARKT”. En daar woont Monne Verwallen10 , de plezante waart, de dikke vriend van al die rare viswijven en van al wie met verse vis, vishandel of vismarkt enigszins in voeling moet komen. En dit cafétje “DE VISMARKT” ligt daar zo juist van passekens, zo typisch en wonderwel rechtover de eigenlijke Vismarkt dat niemand, niet één vismarchand, het beter had kunnen wensen of dromen. En met zulk een plezante, lollige baas! Monne Verwallen, die baas, hij kent en weet meer van vis en van vishandel dan de viswijven zelf; hij praat en lacht en tikt en klinkt met al die dikke viswijven, met al die zonderlinge visleurders. Daarbij heeft hij altijd een rare spreuk of een leuk gezegde op de lachende lippen. Hij is er niet benauwd van een mooie grap uit te halen, een aardige mop te vertellen; maar met liefde steekt hij de handen uit de mouwen waar hij iemand helpen of iets beredderen kan. Dan eerst is hij in zijn vuur en in zijn element. En alhoewel de vijftig reeds voorbij, voelt hij voor het vrouwvolk zijn hart kloppen als ware hij pas drie maal zeven; maar vooral voor de viswijven welke hij met de meest vleiende namen weet aan te spreken, heeft hij een bijzondere genegenheid. De dikke visrijte Bellemaronde noemt hij: “mijn lief totterkie”; het pronte Julietjie Sagaert: “mijn pimpaljoentjie”; de overmoedige Mariete Bieze: “mijn hemelbeestjie”; en Liete Pottefrot, die hekse, benaamt hij: “mijn lieve keppe, mijn schone schete”. Ja, Mietjie Pijpekop, dat oud scharminkel spreekt hij aan met de vleiende naam: “mijn lief poeperkie, mijn anjolier”! Ha! die totentrekker11. En zeggen dat al die ruwe en reeds bejaarde viswijven daarmede gediend en geëerd zijn en Monne Verwallen, de waard uit “De Vismarkt”, tot in de derde hemel zouden reiken!
We zijn in de vasten en de Vismarkt heeft veel aantrek. De viswijven hebben het druk; de vuilgrijze manden en korven worden bijgesleurd; de bennen opengedaan en de lekkere rog, steur en baars overal, op de arduinen tafels uitgesteld.
Veel volk en veel nering bij al de kramen, alhoewel het nog een beetje vroeg in de morgen is. Jammer dat het weder maar niet mee wil. ’t Is nu bijna Pasen, ’t blijft winteren en de Maartse buien spelen voorts hun perten. Als een bleek zonnestraaltje het wagen durft eventjes door een wolkenbusselke te piepen, komt een donkere hagelbui heel dit voorjaarsspel naar de knoppen slaan.
Hagel en regen kletteren naar beneden; een vinnige wind, een wind die door ’t vel bijt tot in ’t bloed, jaagt de wachtende viswijven, daverend van de koude, van hun kraam weg naar het cafétje “De Vismarkt”, bij Monne Verwallen. In de lage gelagkamer, daar ronkt en neuriet de kachel gezellig en huiselijk. De koffiekan doomt op de platte buis; ten bereike en ten dienste van iedereen prijken koffiekommekens op de schenktafel. Iedereen schenkt zich een koppeken warme koffie in, terwijl de waard ongevraagd een halveke, een bitterke of een klare bijschuift… In die lage gelagkamer, ja, daar hangt een zwoele vislucht, die in de neus krult. Rond die neuriënde kachel snuiven en kletsen de viskaretten12 als echte bibabonten; ze verleggen al ’t nieuws van de stad, ze snebberen over hun venten die het allemaal opdrinken en verdoen, en ze leggen er nu en dan een Franse “onze vader” door dat ’t klettert. Intussen leerzen ze profijtigjes hun koppeken koffie met hun halveken naar binnen, ze klagen putten in de aarde over de dure tijd, of springen, rap gelijk een dop, naar buiten en over de straat naar hun kraam om een klant te bedienen, die op de uitkijk te wachten staat. En Monne, die plezante goede baas, die doet goede zaken; nu en dan slaat hij er zijn fijn geklets door; hij vult de halvekens; hij jaagt het vuur aan in de kachel; of schenkt de ledige kommekens wederom vol. “Santé”, zegt hij, “santé, Bellemaronde, santé, mijn lief schaap”. Ja, we zijn in de vasten, en op de Vismarkt daar is leven en bedrijf; ’t wordt al bate en leefte en dat is de schone stille wens van Monne en van al die dikke viswijven in die Maartse koude rond het vuur geschaard.”
Op de vismarkt werd er nog tot 1940 vis verkocht. Nadien werden er de burelen van de werkloosheid, “den dop”, ingericht. Het was ook nog een tijdje stadsdepot voor verloren fietsen. Nu is het een openbaar pleintje dat praktisch nooit gebruikt wordt en waar jammer genoeg veel uitschot rondhangt en hun vuilnis achterlaat…
Na de Eerste Wereldoorlog, als de kinderen Reynaert de zaak tegenover de vismarkt overnemen, wordt “In den Wulf” “In den Vischmarkt”.
Met “Sinksen” 1954 nemen Roger Deceuninck en echtgenote Georgette Seys het café over. De zaak wordt gerenoveerd en de naam wordt “De Vismarkt”. Roger was één jaar beroepsrenner geweest. Hij nam zelfs een keer deel aan de Grote Nieuwmarktprijs.
Op de hoek van de Wallenstraat met de Kernemelkstraat had men toen café “Sint-Barbara”, dan een gewoon huis, dan “De Vismarkt”, dan weer een gewoon huis en dan café “De Kurassier”. Geen kans om dorst te krijgen dus…
Waarom nu zoveel aandacht voor onze oude vismarkt? Wel, omdat deze vismarkt de laatste stuiptrekking was van een eeuwenlange traditie op de Nieuwmarkt: die van het vis voeren en het vis verkopen. Zoals we later zullen zien, is uit deze stam van visvoerders/visverko(o)p(st)ers die der textielleurders, zoals mijn generatie ze nog gekend heeft, ontsproten.
Terwijl Siroopoogsgie en haar zuster Lietjie van Joantjies, Bellemaronde, Liete Pottefrot en Mariete Bieze vis aan de man brachten te Roeselare, trokken hun familieleden reeds naar verre oorden met andere waren...
1. SARoeselare, nr. 21, f° 5, met dank aan Geert Hoornaert.
2. D. DENYS, Het Roeselaarse Volksleven, Roeselare, 1955 , p. 85.
3. SARoeselare, Schepencollege, 6 januari 1838, met dank aan Geert Hoornaert.
4. SARoeselare, Briefwisseling uit, nr. 3125, 28 maart 1856, met dank aan Geert Hoornaert.
5. SAR, Briefwisseling uit, nr. 7454, 4 febrauari 1863, met dank aan Geert Hoornaert.
6. SARoeselare, Openbare Gezondheid, briefwisseling, doos 5, met dank aan Geert Hoornaert.
7. SARoeselare, Openbare Gezondheid, verslag 21 februari 1849, met dank aan Geert Hoornaert.
8. SARoeselare, Openbare Gezondheid, verslagboek, 3-4-1878; 7-5-1881, met dank aan Geert Hoornaert.
9. Ibidem.
10. De vader van Emiel Reynaert heette Edmond en zijn café was in de Wallenstraat, dus… “Monne Verwallen”...
11. Roeselaars voor schijnheilige, huichelaar, vleier, …
12. De viskaretten = de viswijven.
Copyright @ All Rights Reserved