Brandstichting in Oostnieuwkerke

Geschiedenis van de Nieuwmarkt

Brandstichting in Oostnieuwkerke

Hoe is het nu afgelopen met t’Jaeter? Wel, dit zien we in het RAB, Archief van het Hof van Assisen van het département de la Lys, 33, arrest 69…

Op donderdag 16 april 1812 begeeft de burgemeester van Oostnieuwkerke zich naar de hoeve van Pierre De Jonghe gelegen te Oostnieuwkerke, ten zuidoosten van de kerk, om er vast te stellen dat het huis, de schuur, de stallen en andere gebouwen in de as waren gelegd.

De burgemeester vraagt aan het echtpaar De Jonghe waar en wanneer het vuur was begonnen. Zij antwoorden: “In de noordwestelijke hoek van de schuur tussen twee en drie uur ‘s morgens.”

Op de vraag of er iemand de dag of de avond ervoor met licht of vuur in de schuur was geweest, antwoorden ze dat er zeker al drie dagen niemand in de schuur was geweest.

Op de vraag of ze enig vermoeden hadden wie de dader kon zijn geweest, antwoorden ze dat de dag ervoor rond de middag een zekere man bijgenaamd “’t Jatre” uit Roeselare, “homme sans aveu, sans honneur, sans mœurs”, bedelaar van beroep, zich “à force ouverte” toegang had verschaft tot hun erf en op onbeschofte wijze om eten en drinken had gevraagd. De boerin had hem een teel aardappelen gegeven die hij weigerde. Toen eiste hij krachtdadig vlees. Zij had geweigerd daar er geen vlees in huis was. Hierop begon hij te vloeken alsook te dreigen en vroeg vervolgens iets om te drinken. De boerin had hem melk aangeboden die hij ook al vloekend en dreigend weigerde. Toen hij zag dat er verder niets te verkrijgen was heeft hij al vloekend het erf verlaten en zei dat hij “hen zou vinden”.

Het vermoeden van het echtpaar De Jonghe wordt gestaafd door het feit dat diezelfde nacht alle kippen werden gestolen op een boerderij een kwartmijl hiervandaan en dezelfde “’t Jatre” door iedereen gekend is als een ware kippendief.

Het blijkt ook dat het dezelfde persoon was die in de boerderij van Jean Van Isacker te Torhout logeerde toen diens boerderij ‘s nachts in vlammen opging. Verder in het dossier leest men echter: “Incendie d’une ferme occupée par le sieur Pierre Isacker à Thourout le 19 7bre (?) 1811”.

Op 16 april 1812 stuurt de burgemeester van Oostnieuwkerke een brief aan de “Brigadier de la Gendarmerie à Roulers”:

Ik haast mij u te laten weten dat de heer Pierre Dejonghe, landbouwer in deze gemeente, komt te verklaren dat zijn hoeve in de as werd gelegd en dat hij veronderstelt dat een zeker individu uit Roeselare de dader zou kunnen zijn, “homme sans aveu mandiant et tres mal famé nommé par sobriquet t’Jatre”.

Deze man is woensdag rond de middag in het huis van de genaamde Dejonghe gekomen en heeft er op ongepaste wijze om eten en drinken gevraagd aan de vrouw van de genaamde Dejonghe. Deze laatste gaf hem een beboterde snee brood en aardappelen die hij tegen het muurtje smeet daar hij vlees wilde. Dit werd hem door de genaamde echtgenote geweigerd met als reden dat ze geen vlees had. Toen eiste hij vloekend en dreigend bier of andere drank dan melk. Toen hij zag dat er verder niets meer te rapen viel, vroeg hij om geld. De genaamde echtgenote stemde toe en gaf hem twee Brabantse oorden die hij op de grond smeet, zeggende dat dit niet genoeg was en vervolgens is hij vertrokken. Met de vinger wijzend en vloekend zei hij dat hij haar nog zou vinden.

Wat ons ook nog dit individu doet verdenken is dat dezelfde nacht al de kippen van Jacques Cappelle, landbouwer in deze gemeente, werden gestolen en dat het van de gezegde “t’Jatre” algemeen geweten is dat hij al meerdere diefstallen van dien aard heeft begaan. Verder heeft er in de hoeve van deze genaamde Cappelle over ongeveer vier jaar ook een brand gewoed zonder dat men ooit geweten heeft hoe deze brand is ontstaan.

Toen op 16 april 1812 de brigadier van de gendarmerie te Roeselare, Gervais Pannetier, het gerucht hoorde dat er te Oostnieuwkerke een brand had gewoed, begaf hij er zich onmiddellijk naar toe met de gendarme André Angrand. Ginds aangekomen zagen ze de resten van de boerderij die net tot as was herleid.

Ze hebben onmiddellijk Pierre Dejonghe, “cultivateur propriétaire et locataire de la dite ferme”, bij hen geroepen en vroegen hem wat de oorzaak van deze brand was. Deze antwoordde dat hij geen andere kende dan de wraak van een bedelaar genaamd Deckmyn Pierre, bijgenaamd “t’Jatre”, geboortig van Roeselare, zonder vaste verblijfplaats, ongeveer 36 jaar oud en zonder beroep.“t’Jatre” was gisteren rond twee uur in de namiddag zijn huis binnengekomen en had zijn echtgenote om eten en drinken gevraagd. Onmiddellijk had zijn vrouw hem een snee brood en aardappelen gegeven die hij op de grond had gesmeten, zeggend dat het vlees was dat hij moest hebben. Vervolgens vroeg hij om drinken. Zij had hem melk gegeven die hij ook op de grond had gesmeten, haar zeggende dat het bier was dat hij moest hebben. Vervolgens had hij haar om geld gevraag. Zij had hem “deux liards de Brabant” gegeven die hij ook op de grond had geworpen, haar zeggende dat dit geldstuk onvoldoende was en dat hij meer moest hebben. Zijn echtgenote had hem geantwoord dat hij niet de enige was die hulp nodig had.

Toen “t’Jater” het huis verliet draaide hij zich nog eens om, wees haar met de vinger en dreigde dat ze hiervoor zou betalen en dat hij zich haar zou herinneren.

Die avond zijn alle bewoners van de boerderij op het gewone uur gaan slapen. Rond drie uur ’s morgens werd Pierre, de broer van de boerin, wakker en dacht een brandgeur te ontwaren. Hij ging onmiddellijk op het erf en waarschuwde ook de boer en de boerin en allen die in hun dienst waren. Buitengekomen zagen zij vlammen door het dak van het noordwestelijke gedeelte van de schuur slaan. Niettegenstaande al hun inspanningen om het vuur tegen te houden, verspreidde het zich uiterst snel over de rest van de boerderij. Enkel door toeval hadden ze één van de paarden, de koeien en de biggen kunnen redden. Al de rest was de vlammen ten prooi gevallen en hij schatte het verlies op [onleesbaar].

Verder verklaarde hij ook dat er gedurende 3 à 4 dagen niemand in zijn schuur geweest was en dat verleden nacht de kippen van zijn buurman Jacques Cappelle gestolen waren en dat dezelfde “t’Jatre” wel gekend was voor het begaan van verscheidene gelijkaardige diefstallen en hiervoor ook verscheidene veroordelingen had opgelopen.


Copyright @ All Rights Reserved