Het einde...

Geschiedenis van de Nieuwmarkt

Het einde...

KB Albert I, album P.A.J. Goetbloets

Op 20 mei 1812 wordt “Jacques Deckmyn surnommé t’Jater, fils de Jean, agé de 45 ans, célibataire, se disant marchand de poisson, natif et demeurant à Roulers” veroordeeld om op vijftien april en ook voordien, buiten het kanton van zijn woonplaats gebedeld te hebben en dit op de boerderij van Pierre De Jonghe te Oostnieuwkerke zelfs met geweld en bedreigingen te hebben gedaan. Hij krijgt hiervoor zes maanden.

De gerechtelijke procedure loopt echter verder maar brengt geen nieuwe historisch interessante elementen aan. T’Jaeter wordt uiteindelijk op 11 september 1812 door het assisenhof van het Leidepartement ter dood veroordeeld.

Op 15 januari 1813 wordt het beroep aangetekend door een zekere Jacques Deckmyn tegen het arrest van het Hof van Assisen van het “Département du Lys”, verworpen door het Hof van Cassatie te Parijs.

Hij wordt uiteindelijk terechtgesteld op de Grote Markt te Ieper op 6 februari 1813. Dezelfde dag nog wordt zijn overlijdensakte netjes opgesteld: “… jacques deckmyn surnommé t’jaeter agé de quarante cinq ans natif de roulers y domicilie colporteur de poisson fils de jean deckmyn chasse marée et de therese vancolbert fileuse domicilies a roulers est decedé en celibat sur la grande place…

In het dossier komen we ook nog eens zijn persoonsbeschrijving tegen: “taille d’un mètre six cent soixante dixsept millimètres, cheveux et sourcils chatains melés de gris, front couvert et degagé, yeux bleux, figure ovale, nez long et pointu, bouche ordinaire, menton long, portant les cheveux à la titus”.

In haar thesis “Openbare terechtstellingen in West-Vlaanderen (1811-1867)” maakt Marleen Dupont volgende opmerking: “Onder de 25 personen die werden terechtgesteld in West-Vlaanderen in de periode tussen 1811 en 1867, werd er slechts 1 onder hen louter omwille van brandstichting geguillotineerd. Het betreft hier Jacques Deckmyn, hij werd op 6 februari 1813 geëxecuteerd. Hoewel Artikel 434 van de Code Pénal luidde: “Al wie opzettelijk in gebouwen, schepen, schuiten, pakhuizen, werven, bossen, hakhout, of oogsten, het zij te veld staand, hetzij gekapt, gemaaid (…), brand sticht, zal met de dood gestraft worden.”, blijkt uit de West-Vlaamse casus toch dat op één na alle voor brandstichting ter dood veroordeelden, gratie kregen”. Hiervoor is er echter een verklaring. Het gaat hier om een brandstichting bij nacht en dit is een verzwarende omstandigheid...


Copyright @ All Rights Reserved