Peegie

Geschiedenis van de Nieuwmarkt

Peêgie

Peêgie en zijn boezemvriend Hendrik Surmont

Het begon eigenlijk allemaal ongeveer veertig jaar geleden, toen ik van mijn grootmoeder een kopie kreeg van een foto van een wel heel bijzonder familielid uit lang vervlogen tijden… Petrus Edelborgh was zijn naam, op de Nieuwmarkt te Roeselare beter gekend als “Clêen Peêgie”, “Peêgie” of “Peêgie Hottentot”. Een lapnaam die hij niet gestolen had daar hij als dwerg door het leven ging, of beter gezegd, door het leven leurde. Hij was de “noenkle” van mijn grootmoeder “Meter Nette” en zij wist mij dan ook heel wat over hem te vertellen. Zij was het, die de zaden van het verleden in mijn hart strooide…

Ik las de roman “Peegie” van Willem Denys wellicht vijfmaal. Hij vereeuwigde op een heerlijke wijze een episode uit de geschiedenis van de Nieuwmarkt. Let wel, het gaat hier om één periode en om een fictief verhaal. Willem Denys had niet de pretentie ons de ware geschiedenis van de Nieuwmarkt voor te schotelen en heeft dit ook nooit beweerd. Jammer genoeg werd zijn werk voor velen hét historisch beeld bij uitstek van de Nieuwmarkt.

Het werk van Willem Denys scherpte mijn nieuwsgierigheid nog meer aan en ik begon de vooroudertafel van mijn moeder in elkaar te futselen, noteerde mondelinge overleveringen, verzamelde oude foto’s, bidprentjes, rouwbrieven, “leurkaarten”, “smijtbrieven”, krantenartikels, enz…


Peêgie, waarschijnlijk voor zijn deur in de Blekerijstraat

Mijn betovergrootmoeder Joanna Deckmyn, “Moedre Wannae”, was “teeg’n ’n hoek van ’n taefle gelôop’n” en had dus al een eindje “heur schorte vul” toen een circus onze stede met een bezoek vereerde. Toen was dit nog een ware attractie. Net zoals vele anderen van de Nieuwmarkt, ging ook zij dit spektakel aanschouwen. Ze schrok er echter zodanig van een dwerg dat achteraf iedereen het aan dit feit toeschreef dat onze Pee als dwerg werd geboren. Volgens de overlevering was Clêen Peêgie dan weer op zijn beurt de oorzaak van de geboorte van een tweeling dwergen. Dit zat namelijk zo. Peêgie ging nogal dikwijls binnen bij “Gustae Dèntjies” (nog niet geïdentificeerd). Zo ook toen Gustae “ploemp maesde”. Ze had juist haring ingelegd en Clêene Pee vroeg: “Gustae, verkop my dae nen haerynck vôo da’k vôortgae, ‘k moete de baene doen.” En Gustae verkocht hem er een... Korte tijd later werd ze moeder van een tweeling... en beiden waren dwerg. De oorzaak hiervan was natuurlijk die fameuze haringverkoop...

Peêgie, waarschijnlijk te Poperinge tijdens de Eerste Wereldoorlog

Een stuk later dan de rest van de Edelborghs kwam Peêgie na de bevrijding terug naar Roeselare. Hij kwam uit Poperinge, alwaar hij tijdens de oorlog gevlucht was. Het verhaal deed de ronde dat hij daar een relatie had met een cafébazin en bij deze dame een zoon had verwekt…

Net zoals zijn zuster Elisa Edelborgh, mijn overgrootmoeder, leurde Peêgie met paraplu’s1, daarna enkel nog “mê de mande”2. Daar bleef het dan ook bij want als dwerg kon hij niet veel dragen.

Een oud vrouwtje uit de Groenestraat getuigde nog: “Peêgie leurde te voet en trok meestal naar Staden, “Rozebeke”, Hooglede, enz... In de winter ging hij zo ver niet.” Verder: “Ie had zukke klêene potjies en ie had toch wok zukke schôone kaksjgies!”

Peêgie met een onbekende

Let op de oorringen! De mondelinge overlevering wil ons doen geloven dat dit vroeger typisch was voor de Nieuwmarkt. Vooral de oude stam der visvoerders/visverkopers zou die gedragen hebben…

Peêgie was ooit de leermeester van mijn oudoom Joseph Samyn, “Samientjie”, en zelfs mijn grootmoeder Jeannette Samyn leurde na de Eerste Wereldoorlog gedurende een korte tijd samen met haar “Noenkel Pee” om de knepen van het vak te leren.

Algauw wilde ze niet meer met hem mee daar hij overal te lang werd opgehouden. Hij was door iedereen gekend en vooral voor kinderen was hij als dwerg een ware attractie. Ze hadden hem al die oorlogsjaren niet meer gezien en als de school pas was gedaan, werd hij door een hele sliert bengels gevolgd. Ze betastten gedurig zijn kleine handjes, haalden onschuldige fratsen uit en ons Peêgie, de vriendelijkheid zelve, wist maar al te goed dit jonge volkje te amuseren.

De gegoede burgers hadden toen nog een “trekbelle” naast hun deur hangen en meestal kon Clêene Pee er niet aan. De kinderen riepen dan in koor : “Peêgie, moet’n we ne kêe bel’n ?” “Gae je wilt zo goed zyn.”, antwoordde hij dan.

Vader Fleu was dikwijls kwaad op de kleine Pee daar deze naar zijn mening te veel dronk. En inderdaad, Peêgie “spôog ip gêen pinte”, vooral het toen zeer populaire “tunnebier” lustte hij, net als zijn schoonbroer, mijn overgrootvader “Pit’n” Samyn...

Het enige probleem was dat de bierglazen voor Peêgie nogal groot waren en hij ze met beide handjes moest vastnemen. Dit belette hem echter niet van met zijn boezemvriend “Zeure Mong” ofte “Van Caeyaerts” menig glas te verzetten in hun stamkroeg “By Lénietjie”3. Clêene Pee kon weliswaar maar met moeite aan Zeure Mong’s “moustache”, beiden hadden echter altijd een even grote dorst “van ‘t indelijks veele te moet’n preuvel'n voe te kun’ verkôop’n”. Want ook Henri Surmont (helemaal vanboven deze pagina naast Peêgie op de foto) zat in de stiel van het leuren. Met de hondekar trok hij van deur tot deur met... zand. “Moet er gêen zand zyn?”

Clêen Peêgie was een graag geziene gast die gedurig de mensen aan het lachen bracht. Een zere kies die hem teveel hinderde, stootte hij onder de belangstelling van een troepje geamuseerde toeschouwers aan de hoek van een tafel eruit…

Verder kon hij ook het dansen niet laten. Hij had nog maar de eerste tonen van een orgel of accordeon gehoord of hij had al een of andere dame bij de lenden en zwierde ermee door gans het café. Dat hij hierbij zelfs nog niet met zijn neus aan de weelderige rondingen van zijn partner geraakte, deerde hem niet…

Het verwondert ons dan ook helemaal niet dat Pee het best verkocht in de herbergen, want bovenal was hij “ne lêepe tiest’n”. Hij besefte maar al te goed dat men meer kocht als men in vervoering was van zijn fratsen of in “gezegende” toestand was…



Op het einde van zijn leven werd Petrus Edelborgh jammerlijk genoeg langzaamaan blind. Hij gaf echter niet toe aan deze handicap en wilde zijn beroep, het leuren, dat hem in het bloed zat, niet opgeven. Het werden harde tijden voor Peêgie; hij verkocht niet meer zo goed en bovendien waren er nog “klanten” die van zijn toenemende blindheid profiteerden en zomaar van alles uit zijn mand graaiden...

Op 20 mei 1921, toen hij “ By Lenietjie” weer eens ver boven zijn theewater was, maakte men hem voor de grap bang door ermee te dreigen de politie erbij te halen. Tot eenieders verbazing ging Clêene Pee, tegen zijn gewoonte in, onmiddellijk slapen. De overige stamgasten waren er niet helemaal gerust in en gingen toch maar eens vlug een kijkje nemen. Men dacht eerst dat hij aan het snurken was maar toen men dichterbij kwam en zag dat hij om adem snakte, begreep men dat het ernst was. Enkelen probeerden hem nog vlug op een fiets naar de dokter te voeren maar het was alles tevergeefs. Om elf uur ‘s avonds verloor Roeselare een volksfiguur die een deel van haar identiteit was geworden...


1. Leuren met paraplu’s: Men verkocht nieuwe paraplu’s, die men in een zak op de rug meezeulde. Oude, kapotte exemplaren nam men onder de arm mee naar Roeselare. Daar werden ze hersteld waarna ze bij de klant werden terugbezorgd.


2. Het “mê de mande leuren” was de eigenlijke leerschool der Nieuwmarktenaar. Indien je daarin goede verkoop prestaties leverde, mocht je met “goêd”(1) leuren. In zo’n mand bevonden er zich “riekoord’n, blienk, fyne en groeve kams, naei- en stopnoald’n, olie voe ‘t haer, enz...”(2) Minder bekwame, minder valide en oudere leurders leurden ook op deze manier; voor anderen was het dan weer een bijverdienste naast het leuren met textiel.

(1) Roeselaars voor stof, textiel.

(2) Roeselaars voor veters, schoensmeer, fijne en grove haarkammen, naai- en stopnaalden, olie voor het haar, enz…


3. Café Sint-Elooi, in de volksmond “By Lénietjie” genaamd, naar de uitbaatster Leonie Degendt, en later beter gekend als “Babkie”. Dit café was gelegen op de hoek van de Groene- en de Blekerijstraat. “Babkie” verwees naar het BAB (Brouwerij Aigle Belgica) bier dat er werd verkocht.

Copyright @ All Rights Reserved