FILIP BOMMAREZ
Fleuigie van de Bleeckerye
Geschiedenis van de Nieuwmarkt
Derde arrestatie en proces
Later werd t’Jaeter echter weer bij de lurven gevat en terug in de gevangenis van Roeselare opgesloten. Lang bleef hij er toen echter niet want men bracht hem redelijk snel over naar de gevangenis van Gent.
Bij deze laatste arrestatie had hij “twee luykermessen”1 bij zich en iets meer dan 15 schellingen. Dit waren bezwarende feiten. Het eerste was een veiligheidsprobleem en de som geld die hij bij zich had, was net iets te groot en hij moest daar “op onbehoorlycke wijse” aan geraakt zijn daar “hy niet en werckt, noghte its doet” waarmee hij dit “gheld soude konnen winnen”.
Hij beweerde tijdens zijn proces dat hij het groot vouwmes “van synen broeder Jaeques” gekregen had “ende het cleijn van langen tydt nieuw gekocht” had “ter feeste van Rousselaere”.
Voor het geld had hij volgende uitleg: het was de som die overbleef van “twee nieuwe croonen ontfangen voor syn leste gevangh” als soort voorschot voor de som “voor welken hy aenden selven synen broeder hadde verkogt een paert ende deel in een huyseken tot Rousselaere”. Dit gegeven dien ik nog te controleren in de Wettelijke Passeringen.
Tijdens zijn verklaring van 26 augustus 1785 had t’Jaeter het volgende relaas gegeven:
Hij was “metsers cnaepe van style ende in het winter saïson rondgaende met mosselen om synen cost te winnen”.
Dat hij niet kon “declareren waer ende by welcke occasie hy den bynaem ’t Jaeter becomen heeft, maer wel indachtig te syn dat hij den selven naem van zyne kintsche jaeren gehad heeft”.
Zijn zuster, Marie Therese Deckemyn, getrouwd met Martinus Ingels, zegt hierover: “… haeren broeder den beynaeme van t’jaeter verkregen heeft in syne jonghe jaeren synde als nogh kint ende spelende met de andere jongers ter [nieuwe] marckt van Rousselaere alwaer men de gewoonte heeft van dusdanighe beynaemen te geven”.
Zij zuster, Isabella Constantia Deckemyn, getrouwd met Joannes Thomas, verklaart: “… dat sy niet en weet nochte en can declareren waer ende by welcke occasie den selven haeren broeder den bynaeme van t’Jaeter verkregen heeft mits sy hem van haere jonge jaeren soo door wylent haeren vader als door andere alsoo heeft hooren noemen”.
Verder beweert hij:
Dat hij nooit iets anders gedaan heeft dan “eenige drooge tacken af te snyden vanden boom waerop hy door den schout Degeest” betrapt werd en “somwylen gars te hebben gesneden vande kanten der publique straete omte vercoopen”.
Dat hij nooit “geene andere diefte van vruchten” heeft gedaan “als het afsnyden van het gras langst de publique straete” en nooit bomen “ofte bosschen te hebben geschonden ter reserve van eenen droogen boom ter hofstede vande weduwe Moerman ende dat hy somwylen eenigh draaghout inde bosschen heeft gekapt”.
Dat “…. Raedt” net voor zijn arrestatie op het hof der weduwe Moerman bij hem was “ende dat in het raepen van droog hout ende bosschen verscheyde andere persoonen syn geweest wiens namen ende woonste hij sig niet meer erinnert”.
Dat hij “in den klaeren dag” enige droge takken uit een boom staande op de hofstede vande weduwe Moerman gekapt heeft “ontcennende daerdoor denselven boom te hebben geschonden ofte oyt eenighe bosschen te hebben bedorven mits hy niet anders als het droog hout en raepte”.
Op 24 oktober 1785 verscheen hij dus te Gent voor “de raeden fiscalen van syne Majesteyt heesschers”. “Edel heere den raedtsheer de Pelichij” was “commissaris in de saeke”. Het verdict viel op 29 oktober 1785. Het proces zou dus een vijftal dagen kunnen geduurd hebben. Hij werd dezelfde dag nog naar het tuchthuis overgebracht en kreeg volgend schrijven mee: “… is gesondt van lichaem ende verstandt ende dat hy niet en is voorzien van eenige goederen om daer op te verhaelen de costen dependerende aen syn onderhoudt…”
Uit een brief van de “substitut fiscal de sa majesté” aan de Raad van Vlaanderen van 30 september 1785 kunnen we opmaken dat “Jacques Deckmyn surnommé t’Jaeter” nog voor zijn proces de stopzetting van zijn vervolging had gevraagd onder voorwaarde zes jaar te dienen in het regiment van Clerfayt. De substituut maakt echter volgende opmerking: “qu’il n’est pas seulement compliqué dans les violences que ses sœurs, a l’aide de plusieurs autres, ont commises enfin d’arracher leur frère aux mains de ceux de la justice de Roulers, a quoi il les avait engagées, mais qu’au surplus il en est lui même capable du chef d’avoir resisté tant qu’il a pu a ceux qui le conduisaient pendant que ses sœurs commettaient les susdites violences, et que par ses moyens il s’est effectivement échappé des mains de ses conducteurs. Ses sœurs ont subi la sentence que j’ai l’honneur de ci joindre en copie; j’ai fait les poursuittes a leur charge avec diligence dans ce [onleesbaar] que leur frere fuyait, a cause que l’une venait de faire ses couches et que l’autre etait très proche d’accoucher, j’ai pu faire cette diligence a cause des aveux sincers que les deux sœurs avaient faits sur les interrogations…”
Daar een zuster net een kind gebaard2 had en de andere zuster op het punt stond te bevallen3 en beide zusters oprecht waren in hun verklaringen en bekentenissen, werd hun zaak dus met de nodige clementie behandeld.
“… Les violences et la resistance sus[dite]s mentionées sont les objets principaux des poursuites que jùai entamées a charge tant de Jacques Deckmyn que de ses deux sœurs, j’y ai encore accusé le premier de plusieurs autres faits pour tracer la conduite qu’il a eu de la plus tendre jeunesse”.
Toch een wat rare werkwijze: iemand zomaar van verscheidene onopgeloste delicten beschuldigen om uit te vinden wat hij zo allemaal vanaf zijn jeugdjaren uitgespookt heeft…
Op 15 october 1785 wordt in een schrijven aan de “substitut fiscal de Flandre” zijn dienstneming in het regiment van Clerfayt geweigerd. Uit de verdere stukken valt niet op de maken of betrokkene al dan niet toch nog zijn straf heeft kunnen omzetten in zes jaren dienst in het regiment van Clerfayt.
Van 10 tot 13 augustus 1785 had reeds het proces ten laste van beide zusters plaatsgevonden: “Marie Therese Deckemyn fa Joannes oudt ontrent de 31 à 32 jaeren geboortig ende woonachtig der selve stede van Rousselaere getrauwt met Martinus Ingels wever van style ende somtydts vraegende hun broodt” en “Isabella Constantia Deckemyn fa Joannes oudt ontrent de 23 a 24 jaeren geboortigh ende woonende binnen de Stede van Rousselaere getrouwt met Joannes Thomas wever van style ende coopman in slunsen”.
Hieruit leren wij dat er in die tijd ook wel eens gebedeld werd door onze Nieuwmarktenaars. Wij kunnen ons hier ook afvragen of al deze ambulante beroepen die we gedurende de hele geschiedenis van onze leurders tegenkomen, niet eerst als bijberoep beoefend werden en pas later het hoofdberoep werden.
Op 17 augustus 1785 werd het volgende verdict naar Roeselare gezonden: “…, regard nemende op s’verweerderiggens redenen van excusie, deselfs verdragh in de discretie van den hove, ende wel namentlijk op hunne beider lichaems gesteltenissen, condemneert de selve verweerderiggen over d’excessen bij hun begaen, breeder ten processe vermelt, te compareren in vangenisse voor commissaris, ende adjoinct, als representerende het hof, ter interventie van de raeden fiscaelen, ende aldaer met gebogen knien God, ende het hof uijt naeme van justitie vergiffenisse te vraegen, ende t’eijnden dies gedetineert te blijven in [onleesbaar] van stricte vangenisse voor den tydt van aght daegen; inderdiceert hun in het toecommende nogh diergelijcke excessen te bedrijven op pijne van voordere straffe, ende condemneert deselve verweerderiggen solidairlijck in de costen ende misen van justitie ter tauxatie van den hove, deselve betaelt, slaekt hun van vangenisse; ende sal copie van dese sententie gesonden worden aen wethouderen der voorsegde Stede van Rousselaere, aen de welcke het hof ordonneert deselve op den eerstcommenden sondagh te doen publiceren ter kerkstichele naer den goddelijcken dienst ten uijtkomme van den volcke, ende die t’affixeeren ter plaetse ordinaire,…”
Blijkbaar zijn beide zusters Deckmyn op 23 augutus 1785 nog in de “ciperage” van Gent alwaar ze verklaren “dat sy niet voorsien en zijn van eenige goederen ofte pennijngen om ten deele ofte geheele te connen betaelen de costen ende misen van justitie waar inne sij bij sententie van den dertienden auguste 1785 ten gevolge van de raeden fiscaelen sijn gecondemneert”. Echter “hebben sij onder eedt beloft de selven costen ende misen van justitie te sullen voldoen indien sij naemaels quaemen tot betere fortune”.
Zoals gewoonlijk werd het vonnis op 28 augustus 1785 “gepubliceert naer den goddelijcken dienst ende drie affichen geafficeert ten gecostumeerde plaetse”.
Uit een schrijven van 31 oktober 1785 blijkt dat de gezusters Deckmyn een deftige boete opgelegd kregen. Echter, “comme ces condamnés sont entierement pas solvables et qu’on n’a pu recouvrir a leur charge ni en entier ni en partie la susd[it]e somme” wordt er gevraagd hen tot betaling aan te manen.
Een ander schrijven vermeldt dat ze alle drie “onvoorzien syn van eenige meubelen ofte immobiele goederen waar aen soude connen verhaelt worden in deele ofte geheele de costen”.
Uit de verdere stukken valt niet op te maken hoe dit voor beide zusters afgelopen is. Vast staat dat ze hierdoor zeker niet rijker geworden zijn en waarschijnlijk nog wat verder in doffe elende gedompeld werden…
1. Inklapbare messen.
2. Isabella Constantia Deckmyn was op 26 juni 1785 bevallen van Victoria Thomas.
3. Op 30 september 1785 beviel Maria Theresia van Martinus Inghels.
Copyright @ All Rights Reserved